Afgelopen maandag is ons gezinnetje een klein beetje kleiner geworden. "We zijn allemaal erg droevig" zei ik dinsdag tegen een vriend, en op zijn vragende blik voegde ik eraan toe "onze kat is overleden". "Zoiets hoopte ik al" reageerde hij, toch een beetje opgelucht. Ik moest denken aan een song van Leonard Cohen: "Everybody has this broken feeling, like their father or their dog just died".
Hamira kwam in ons leven in oktober van het jaar 1999. Ik was net begonnen als postdoc in Berlijn waar Dana zich in januari bij me zou voegen. Onze bruiloft planden we voor juni. Waar ze vandaan kwam is een beetje een raadsel. Een kennis van Dana, die in een flat aan de buitenrand van Praag woonde, had haar poes verloren en overal briefjes opgehangen. Na weken, toen ze de hoop al had opgeven, werd er plotseling aangebeld door een oude vrouw die een jong poesje bij zich had. Is dat niet de poes die u zoekt? Ze leek in de verste verte niet op de foto's op de posters, dat moest zelfs de oude dame begrepen hebben. Maar omdat er weinig hoop was dat hun oude poes nog op zou duiken en omdat de oude vrouw aandrong nam ze het jonge poesje toch aan.
Het was klein, getijgerd, langharig poesje. Omdat ze wel wat op een knuffeldier leek kreeg ze de naam Hamira, naar een merk voor knuffeldieren. Haar nieuwe bazinnetje en haar vriend hadden nog een dashond, die in vrede met hun oude poes geleefd had. Al gauw werd duidelijk dat er met Hamira van vrede geen sprake kon zijn. Waar ze maar kon viel ze het oude dier aan. Omdat de hond de oudste rechtenn had werd besloten dat Hamira moest gaan. En zo kwam ze bij Dana in Praag te wonen en verhuisde vandaar mee naar Berlijn in januari van het jaar 2000.
Al gauw leerden we Hamira met al haar eigenaardigheden kennen. Ze was onzettend speels. Stuiterballen, touwtjes en papieren kokers met een balletje erin waren haar favoriete speeltjes. Soms kon ze zo wild achter een speeltje aanjagen dat ze ervan daarna als een hond te hijgen lag. Ze deed haar behoefte netjes in de kattenbak en begroef het als ze klaar was. Bijzonder was dat ze ook de haar eten probeerde te begraven als ze geen honger meer had en er nog over was. Ze maakte dan een tijdlang graafbewegingen over het linoleum, hoewel dat natuurlijk niet veel uithaalde. Ze leerde ook deuren te openen door op de deurklink te springen en er aan te gaan hangen zodat ze open gingen. Tenslotte vond ze het -in tegenstelling tot veel andere poezen- heerlijk om geborsteld te worden, zolang je het niet al te ruig deed.
In Berlijn woonden we op de tweede verdieping van een achterhuis, met een klein stukje groen dat aan alle kanten door huizen omgeven was. Daar merkten we voor het eerst dat Hami's echte passie het buitenleven was. Daar klom ze in struiken en ving ook in bijna volledige duisternis nog feilloos een touwtje dat ik achter me aantrok. Als ze 's avonds weer naar binnen moest zinde dat haar niets. Op een dag besloot ze haar poot stijf te houden en buiten te blijven, wat er ook gebeurt. Omdat ik ook niet toegaf eindigde dat met een paar flinke krabben, zodat we uiteindelijk allebei heel chagerijnig thuis zaten, ik bloedend aan mijn handen, en Hami vooral geestelijk gekwetst.
In Berlijn woonde in ons huizenblok ook een hondje, een stuk groter dan zij, dat desalniettemin geschikt was om aan te sluipen en een flinke haal over zijn snuit te geven, als wij niet oppasten. Bovendien woonde er een oudere kater, Mücke, die een belletje droeg. Hamira scheen hem graag te mogen. Ze werd voor het eerst krols en wij moesten besluiten wat te doen. Omdat Hami een mooi poesje was zagen we jonkies best wel zitten, maar omdat we niemand konden vinden aan wie we jonge poesjes kwijt zouden kunnen moesten we haar uiteindelijk toch steriliseren.
Van Berlijn verhuisden we na een jaar naar Fürth, bij Neurenberg, waar we op de vierde verdieping woonden en helaas geen groene "Innenhof" meer hadden maar alleen een klein tegelplaatsje waar fietsen stonden. Desondanks liep Hamira graag nu en dan de vier trappen af om daar wat rond te snuffelen en onder het hek door soms ook bij de buren te kijken, waar het overigens niet veel groener was. Ook klom ze een paar keer bij ons in de dakgoot. Haar lievelingsdiertje was de zwarte roodstaart, die soms voor het raam hing te kolibrieën. Als ze die zag begon haar onderkaak ongecontroleerd te trillen en bracht ze een stamelend geluid voort dat klonk als kwa-kwa-kwa.
Als wij op vakantie waren logeerde Hami soms bij Frank en Babsi, die van hun huisbaas niet blijvend huisdieren mochten houden, waar Babsi als kattenliefhebster erg onder leed. Ook namen we Hami een paar keer mee, o.a. een keer naar een huisje in Tsjechië waar ze aan een lange riem buiten mocht lopen, wat ze geweldig vond. Uiteindelijk verhuisden we in 2005, al met de kleine Benjamin, naar Tsjechië, waar we een half jaar bij Dana's moeder woonden en daarna in ons eigen huis in Buštěhrad. Daar had Hami eindelijk haar eigen tuin, en een kattenluik om naar binnen en buiten te gaan wanneer het haar zinde.
Met de tuin moet voor Hamira een langgekoesterde wens in vervulling gegaan zijn. Ze was nu zes jaar oud en al niet zo heel speels meer als toen ze een jong poesje was. Nu er plotseling echte muizen en vogeltjes waren waarop gejaagd kon worden verbleekten daarbij alle stuiterballen, hengeltjes met pluisjes aan het eind en andere nepprooien. Hami bleek al gauw goed in staat muizen te vangen. Sommige ontleedde ze op de gang of op het kleed in de badkamer, andere bracht ze levend het huis in waar ze soms ontsnapten. Een bosmuis heeft nog twee weken achter onze vaatwasser gewoond, vanwaar hij makkelijk in de biobak eten kon halen, tot we hem eindelijk vingen in een valletje dat muizen in leven laat, maar eigenlijk voor kleinere huismuizen ontworpen was zodat onze bosmuis in de ingang steken bleef.
Vogels ving Hami ook een paar keer, tot het mij als vogelliefhebber te gek werd en we haar een belletje omhingen. Haar actieradius was niet zo groot. Ze bezocht de tuinen achter ons huis en liep voor ons huis op de helling, tot onder aan de beek waar we soms met de kinderen speelden toen ze nog klein waren. In de tuin van een buurhuis dat wat hoger ligt dan het onze kwam ze door via een berk op de muur te klimmen. Auto's reden er niet veel in haar domein. Verder wist ze auto's en gevaarlijke honden blijkbaar goed uit de weg te gaan.
Desondanks waren de gevaren van het buitenleven haar op een dag bijna noodlottig geworden. Op een ochtend merkte ik dat Hami wat trager en moeizamer dan anders de trap op liep. "Ze wordt langzamerhand toch ouder" dacht ik. Voor ik naar mijn werk ging zocht ik haar nog even op terwijl ze beneden op de bank lag. Terijl ik haar aaide miauwde ze een keer kort zielig. Pas toen merkte ik de gebroken bamboestok op die uit haar buik stak. Terugkerend uit de tuin achter ons was ze van het hek fout gesprongen en op een bamboestok beland die daar bij een plant stond. Dana bracht haar in allereil naar de dierenarts die haar opereerde en daarbij vaststelde dat de bamboestok verschillende onmisbare organen op een haartje gemist had pas bij haar ruggegraat gestopt was.
Zo verspeelde Hami dus één van haar spreekwoordelijke negen levens, maar dankzij tijdig opereren werd ze weer helemaal de oude. Tegelijk liet ze zien hoe taai ze was: terwijl ze zich doodziek gevoeld moet hebben liet ze daar nauwelijks iets van blijken en liep zelfs nog vrij vlot de trap op. Als ik die dag iets meer haast gehad had naar mijn werk te gaan hadden we voor de avond niets gemerkt.
Nog een eigenschap van Hamira mag niet onvermeld blijven: andere katten duldde ze niet op haar gebied. Nog in het halve jaar dat we bij Dana's moeder woonden probeerden we eens een jong poesje mee te nemen. Bij Hamira gingen alle haren overeind staan en er klonk een geluid alsof er ergens in het huis iemand aan het boren was. Toen een aantal jaren later de rosse kater Mateš van de buren avances maakte was ze daar ook niet van gediend. Toen hij voor de glazen tuindeur bleef zeuren lieten we Hamira eens bij hem naar buiten. Hamira, toch al behoorlijk op leeftijd en een klein poesje, veranderde in een woeste harige bol die Mateš eerst de tuin uitjoeg en hem zelfs op de muur van de buren nog achtervolgde.
Zo werd Hamira dit voorjaar 18 jaar, een hele leeftijd al voor een poes, zeker voor een die naar buiten gaat. In haar lange leven maakte ze verschillende technologische ontwikkelingen mee. Ongelukkig was ongetwijfeld de uitvinding van de laptop, die met haar concurreerde om haar geliefde plaatsje op schoot. Uiteindelijk leerde ze zich tussen de laptop en haar baasje dwars op de schoot te leggen, maar ideaal was het niet. Positiever was misschien de ontwikkeling van de digitale fotografie waardoor ze nog vaker gefotografeerd kon worden, al liet haar dat zo te zien koud.
Langzamerhand werd ze toch ouder, al was dat aan haar lange vacht niet te zien, die pluizig en goed verzorgd bleef als altijd. Neiging tot dikworden had ze ook nooit gehad. Integendeel begon haar het eten met de klimmende jaren minder te smaken en wilde ze vaak geaaid worden bij het eten. Spelen deed ze nog maar heel zelden en dan altijd maar heel kort. Bijvoorbeeld als je een touwtje voortsleepte kon ze er plotseling, terwijl je het niet verwachtte, bovenopspringen. Of ze gaf een propje papier plotseling een duwtje met haar poot. Maar zoiets was altijd maar een keer: als je daarna met haar probeerde het spelletje voort te zetten keek ze alleen maar toe.
Met verschillende van haar eigenaardigheden hield ze op den duur op. Al in Fürth heeft ze op zekere dag blijkbaar ingezien dat het begraven van overgebleven voedsel niet werkte. Met het (proberen te) openen van deuren hield ze op nadat we in Buštěhrad kwamen te wonen, misschien omdat het met de deuren daar niet werkte en de meeste toch open stonden. Geborsteld worden vond ze nog steeds heerlijk.
Op den duur ging haar reukvermogen vermoedelijk achteruit. Als er in de keuken iets gesneden werd kwam ze altijd vlug aanrennen in de hoop een stukje vers vlees te krijgen. Maar als je sinasappels sneed moest je een stukje schil voor haar neus houden om haar te overtuigen dat het voor poezen ongeschikt was. Mogelijk dat haar oren ook minder werden, want als je vroeger de stofzuiger tevoorschijn haalde dan ging ze er altijd als een haas vandoor maar op latere leeftijd bleef ze stoicijns liggen ondanks de herrie.
In de winter 2016-2017 sliep ze steeds meer en ging alleen nog een of twee keer per dag voor een minuutje naar buiten. Ze kreeg nu ook de onaangename gewoonte haar uitwerpselen in de kattenbak niet meer te begraven, misschien omdat haar reukvermogen zo slecht geworden was dat de stank haar niet meer kon schelen. Met de komst van het voorjaar leefde ze weer op. Zoals in vorige jaren ook al hield ze nu volledig op naar de kattebak te gaan en deed haar behoefte buiten. Ze leefde hoe langer hoe meer buiten en kwam soms alleen naar binnen om te eten. Ook buiten bestond haar leven vooral uit slapen waar ze allerlei plekjes voor had die we maar deels kenden.
Toen we op een vrijdag eind augustus met z'n allen terugkwamen uit Singapore viel het op dat Hamira ons niet zoals gewoonlijk meteen begroette. En toen ze na een uur of zo opdook bleek ze broodmager met een grote klit in haar vacht opzij en een kleinere op haar kop, waar ze een klein wondje scheen te hebben. We kochten haar favoriete eten, aaiden haar veel en haalden de klitten uit haar vacht. Gedurende het weekend at ze goed en kwam ook weer aan, maar toen ik maandag en dinsdag op mijn werk moest zijn at ze weer helemaal niet.
Toen ze op woensdag zelfs een stuk vers vlees niet opat ging ik met haar naar de dierenarts. Ze was alweer broodmager en in de auto klonk uit haar reisbox niet een keer haar bekende krabben of klaaglijk miauwen. Ook door de dierenarts liet ze zich, voor haar doen ongewoon, bijna zonder tegenstribbelen bloed afnemen. Zoals de dierenarts al dacht bleken haar nieren niet in orde waardoor afvalstoffen zich in haar bloed ophoopten. De concentratie was zelfs zo hoog dat het de schaal van de bloedtest te boven ging. Weer had Hamira getoond wat een taaie ze was. Maar deze keer konden we haar niet helpen. De dierenarts bood zelfs aan dat ik haar meteen daar kon laten.
We namen haar mee naar huis waar helaas al gauw duidelijk werd dat het een aflopende zaak was. Eten met veel suiker maar zonder eiwit had de dierenarts ons aangeraden maar meloen, die ze vroeger at, of kruimeltjes van zoet baksel, lustte ze niet meer. Eén flintertje ham heeft ze nog gegeten -ham was altijd het lekkerste wat er bestond- en verder dronk ze nog. De laatste jaren was ze al meer gaan drinken, achteraf vermoedelijk een teken dat ze al ziek was.
Tot onze verbazing hoorden we dat ze in de twee weken dat wij weg waren de buren bezocht had, daar ook veel gegeten had en zich ook enigzins met Mateš verzoend had. In elk geval hadden ze rustig een paar meter bij elkaar vandaan gezeten, wat voor katten erg vriendschappelijk is. Zelfs twee dagen voor haar dood, toen ze al zo slap was dat we niet dachten dat ze nog ver kon lopen, was ze plotseling verdwenen van de tuinstoel waarop ze had liggen slapen en vonden we haar bij de buren terug, een paar meter van Mateš.
Samen met haar leven liep de zomer ten einde. De eerste dagen van haar ziekte was het nog 30 graden. Omdat ze niet naar binnen wilden sliepen Dana en de kinderen de eerste nacht met haar in de tuin, een warme nacht terwijl overal de sprinkhanen tsjirpten. Daarna sloeg het weer radicaal om. Verassend genoeg leerde ze na een half jaar weer naar de kattenbak gaan. Elke dag werd ze zwakker en al leek het soms of je eraan kon wennen dat ze nu ziek was, was het duidelijk dat het niet lang meer kon duren. Ondanks haar ziekte bleef ze zich normaal gedragen zoveel het kon, liet zich graag aaien en spon zelfs daarbij. Slechts een paar keer klonk er een kort zielig miauwtje. De laatste nacht, toen ze ook al opgehouden had te drinken, klom ze met haar laatste krachten en geholpen door ons nog bij Dana en mij in bed. Op 4 september, de eerste schooldag, met eindelijk weer wat beter weer, is ze om 1 uur 's middags in het zonnetje in de tuin stilletjes doodgegaan.